13 november: promotie Mirjam Elbers

Op 13 november promoveert Mirjam Elbers op het proefschrift ‘Het antireligieus getuigenis van de Bijbel als zelfkritiek. K.H. Miskotte in gesprek met Jan Assmann. Hieronder een weergave en actualisering van het onderzoek.

Meer informatie vindt u op deze webpagina, waar ook de gehele dissertatie te downloaden is: https://mirjamelbers.com/phd-research/

 

De religiekritiek van de Bijbel als zelfkritiek

 

In deze tijd, waarin inclusiviteit en tolerantie hoog in het vaandel staan, is de Bijbel per definitie een irritant boek: het is namelijk een bibliotheek van boeken waarin in de meeste gevallen een behoorlijk hard ‘nee’ klinkt. Waarin oordelen worden geveld en onderscheidingen gemaakt. Geen andere goden! is het terugkerende thema, in heel de Hebreeuwse Bijbel (Tenach), zowel in de Tora, in de Profeten en zelfs ook in de Geschriften. Het dienen van andere goden wordt veroordeeld, aangeklaagd, bestraft. Dat irritante en intolerante ‘nee’ is duidelijk hoorbaar in alle hoeken van de bijbel, in verschillende toonaarden weliswaar, al naar gelang tijd en plaats. Er wordt in de bijbel onderscheid gemaakt, kritisch onderscheid.

Wat moeten we nu met dat boek, dat ons voortdurend zo kritisch op de huid zit? Dat haaks lijkt te staan op ons inclusieve, tolerante wereldbeeld? Toen midden jaren ’90 duidelijk werd dat, tegen de verwachting in, religie niet zou verdwijnen als een laatste restant onverlichte meuk in een liberale, open samenleving die het einde van de geschiedenis zou zijn, introduceerde de Egyptoloog Jan Assmann (1938-2024) het concept ‘the Mosaic Distinction’ (die Mosaische Unterscheidung), oftewel het Mozaïsche onderscheid. Hij beweerde dat het “monotheisme” van de bijbel en het kritische karakter daarvan aan de basis staan van een ongekende invasie van religieus geweld in de wereld. Als Egyptoloog en specialist op het gebied van Oud-Egyptische religie, neemt Assmann in ‘Moses’ een kritiek waar die hij zo niet uit Egypte of uit de religies van het oude nabije oosten kent. Het protest ‘Geen andere goden!’ waardeert Assmann als een protest dat in zekere zin de intellectuele toestand van de mensheid verandert. Het is een Fortschritt in der Geistigkeit, zo spreekt hij Freud na. 

Hij neemt waar dat het nieuwe, het andere van de bijbel is dat er onderscheid wordt gemaakt: tussen JHWH en de afgoden, tussen trouw en ontrouw, tussen Israel en de volkeren. Volgens Assmann is dat nieuw. Natuurlijk maakten ook andere antieke volkeren onderscheid tussen zichzelf en anderen, tussen steden onderling, tussen adel en voetvolk, tussen rangen en standen, maar niet op religieus gebied. De totale trouw/loyaliteit die de God van het verbond vraagt is een nieuw concept in de wereld van de religie – misschien zelfs wel de geboorte van het begrip ‘religie’ zoals we dat nu kennen: het gaat om een God in wie je moet geloven, voor wie je moet kiezen. 

Assmann waardeert dat niet alleen maar positief, integendeel. Volgens Assmann betekent dit weliswaar een denkrevolutie in de antieke wereld, maar ook het begin van een eindeloze stroom ‘onderscheidingen’: tussen ‘ons’ en ‘hen’, wij en zij. En dus ook het begin van een specifiek soort geweld: het religieuze geweld. Wie zegt “JHWH is God en geen ander!” riskeert dat hij begint aan een gewelddadige uitsluiting van anderen: ik heb de juiste god en jij niet. Dat kan niet anders dan tot geweld – verbaal of fysiek – leiden.

 

Volgens Assmann hebben we dus in de bijbel te maken met een uiterst kritische oproep om onderscheid te maken. Het ‘nee-zeggen’ van de bijbel maakt dat Assmann het bijbelse monotheïsme een ‘tegen-religie’ noemt: eine Gegen-religion. Voor dit bijzonder kritische geluid acht Asmann het woord ‘monotheïsme’ eigenlijk ongeschikt: niet dat er één god aanbeden wordt (dat kwam in het oude Egypte ook voor), maar dat tégen andere goden geprotesteerd wordt, dat is het eigene van de tegenreligie van Israel. Mozes protesteert – maar waartegen? 

In mijn onderzoek ben ik vier zaken tegengekomen waartegen Mozes volgens Assmann protesteert:

 

  1. Idolatrie – afgodendienst
  2. Kosmotheïsme
  3. Eenheid van politiek en religie
  4. En dus: de religieuze ander – die moet het ontgelden voorzover hij een afgodendienaar, een kosmotheïst is en iemand die geen onderscheid weet te maken tussen politiek en religie.

 

De vraag die in mijn onderzoek centraal staat is wie er nu precies bekritiseerd worden in deze vier kritiekvormen die volgens Assmann in de bijbel waarneembaar zijn. Ik heb als contrast gebruik gemaakt van het werk van de Nederlandse theoloog K.H. Miskotte (1894-1976). Als een van de weinigen heeft Miskotte, een halve eeuw vóór Assmann, ook gezien dat het kritische, intolerante karakter van Tenach nu juist het hart van de bijbel vormt, en daarmee van jodendom en christendom. Dat op zich is al een verdienste, van zowel Assmann als Miskotte: dat zij dit kritische karakter serieus nemen. Veel hedendaagse bijbelwetenschappers verklaren die intolerantie historisch weg als 1. slechts de mening van een marginale groep 2. korte fase in de religiegeschiedenis van het antieke Israel die vervangen is door universeel, vredelievend monotheïsme. Maar dat lijkt me te gemakkelijk. Miskotte heeft nu juist, net als Assmann, grote waarde gehecht aan de intolerantie, de religiekritiek van de bijbel. Zijn analyse kan volgens mij een uitweg bieden uit de doodlopende weg waarop het debat over monotheïsme en geweld is terechtgekomen. Miskotte meende dat het kritisch gehalte van de bijbel niet het begin is van geweld jegens anderen, maar een vorm van zelfkritiek. Voor Miskotte kent de bijbel twee vormen van religie waartegen de teksten protest aantekenen:

 

  1. Ons heidendom (=verering van het bestaande)
  2. Ons jodendom (=het ethische ideaal of ‘ons geloof’ als ons eigen project)

 

Eén van mijn conclusies is dat dit uiterst ongelukkige termen zijn. Met heidendom bedoelt Miskotte immers niet een bepaalde, aanwijsbare groep mensen met een bepaalde (of geen) religie. En met ‘jodendom’ bedoelt hij ook niet het reëel-bestaande Joodse volk, noch de geloofsgemeenschap van de synagoge. Hij ziet in deze twee concepten spirituele levenshoudingen die door alle groepen, religies en rassen heenlopen. Die zelfs ook in onszelf huizen (allebei!). Door echter termen te kiezen die weldegelijk ook refereren aan reëel-bestaande groeperingen is de verwarring compleet. Wat echter wel interessant is aan de terminologie van Miskotte is het woord ‘ons’: voor Miskotte is de religiekritiek van de bijbel allereerst kritiek op de lezer, de lezende gemeente, zelf. 

Uit mijn onderzoek blijkt bovendien dat de vier aspecten die volgens Assmann in de bijbel gekritiseerd worden ook in Miskottes werk aanwezig zijn. In mijn onderzoek heb ik aan de hand van die vier aspecten een aantal bijbelteksten bekeken en geprobeerd te analyseren of en hoe deze aspecten inderdaad in de Hebreeuwse bijbel een rol spelen.  

 

Idolatrie

De meest voor de hand liggende is natuurlijk het aspect van de afgodendienst, de idolatrie. In een van de bekendste bijbelse passages hierover, het verhaal van het gouden kalf, zien we hoe het volk, net gered van de slavernij van Egypte, zich overgeeft aan het creëren van een zichtbare, tastbare leider, een godheid, bij gebrek aan Mozes en JHWH. Het verhaal staat in de context van de instructies over de Tabernakel, de tent van de ontmoeting. Het lijkt er wel middenin geplakt. Maar dat het nu juist daar staat, is veelzeggend: de instructies voor de Tabernakel gaan over de wijze waarop JHWH present is bij het volk: nomadisch en op zijn eigen voorwaarden (niet op afroep). Door de plaatsing van dit verhaal worden Tabernakel en gouden kalf uitdagend tegenover elkaar gezet. Dit gaat dus niet zozeer over vreemde goden als wel over de vraag naar of en hoe JHWH, de God van de Exodus, zelf aanwezig is. Is het de Tabernakel of is het dat gouden beeld, waarover wordt gezegd “Dit zijn de goden die jullie hebben doen opgaan uit Egypte!” Maar met dat JHWH wordt vastgezet in een beeld, is hij JHWH niet meer. Grappig genoeg wordt er geen onderscheid gemaakt in de Tora tussen het vereren van andere goden en het maken van een beeld van JHWH. JHWH verdwijnt, hij wordt een ander als hij als een gouden beeld aanbeden wordt:

 

Ex 32:3 Zij rukten de gouden ringen uit hun oren, heel het volk

en brachten die naar Aäron.

4 Hij nam ze aan, uit hun hand,

deed ze in de gietvorm

en maakte er een gegoten stierkalf van.

Zij zeiden:

Dit zijn jouw goden, Israël,

die jou deden gaan uit het land Egypte, opwaarts. (…)

 

(Tora, vert. Oosterhuis/vanHeusden)

 

Opvallend is hier, dat niet naar de zonde van de omringende volkeren wordt gewezen (‘kijk eens hoe erg anderen aan idolatrie doen!’), maar dat Israel aan zichzelf een verhaal vertelt over hoe ‘heel het volk’ (dat wordt benadrukt!), en masse dus, het goud verzamelt en er bij Aaron op aandringt om een leider, een god te maken. De kritiek op idolatrie wordt verteld in de vorm van een verhaal over het eigen volk, dat nota bene JHWH zelf tot een afgod maakt. Heel het volk doet mee. We slaan nu de indrukwekkend scenes van Mozes op de berg bij JHWH over: zijn pleidooi, zijn bemiddeling voor zijn volk. Hoe eerst JHWH woedend is en Mozes hem moet appaiseren en hoe het daarna andersom is: hoe Mozes woedend wordt als hij na zijn afdaling zelf het gouden kalf ziet. Het is zijn toorn (en niet die van JHWH) die op het volk neerdaalt, en niet zo’n beetje ook:

 

32:26b Alle zonen van Levi schaarden zich om hem heen.

27 Hij sprak tot hen:

Zo spreekt JHWH, de God van Israël:

‘Laat ieder zijn zwaard aangorden

en trekken door het legerkamp heen en weer, van poort naar poort

en vermoorden zijn broeder, zijn naaste, zijn vriend.’

28 De zonen van Levi deden volgens het woord van Mozes.

Die dag vielen er onder het volk drieduizend man ongeveer.

 

(Tora, vert. Oosterhuis/vanHeusden)

 

 Maar weinig commentaren gaan echt op de horror van deze scene in. Veel commentatoren verklaren het historisch weg als een ooit bestaande strijd tussen Aaronieten en Levieten. Maar Assmann haalt deze scene naar voren als een bewijs hoe het Mozaïsche onderscheid tot geweld leidt. Miskotte benadrukt nu juist het zelfkritische, naar binnen gerichte karakter van dit geweld en haalt een brief van Petrus aan: “Het oordeel begint bij het huis Gods!” De 3000 man staan in zekere zin voor het hele volk. Pars pro toto tonen de 3000 man hoe idolatrie een zaak van leven of dood is. En dat het oordeel niet anderen betreft maar de lezer zelf, zijn eigen gemeenschap – uitgedrukt in de woorden “je broer, je naaste, je vriend”: jijzelf dus. Het lijkt mij dat het om narratieve redenen wordt dat uitgedrukt in die nogal willekeurige drieduizend. 

U zult zeggen: maar Assmann heeft toch gelijk, daar begint toch het geweld tegen anderen? Kijk maar eens twee hoofdstukken verder, als JHWH het volk vergeeft en het verbond als het ware vernieuwd, met nieuwe stenen tafelen, dan wordt het volk opgeroepen om nooit meer afgoden te dienen en de altaren van de omringende volkeren te vernietigen:

 

Ex 34:12 Waak dat jij geen verbond sluit met de bewoners van het land waar jij komen zult,

dat zij geen valkuil worden in jouw midden.

13 Maar haal hun slachtaltaren omver, sla hun wijstenen aan stukken, 

hak zijn wijpalen om.

14 Werp je niet neer voor een andere godheid,

want JHWH, zijn naam is jaloezie,

een godheid is hij die jaloers is.

15 Als jij een verbond sluit met de bewoners van het land

die achter hun goden aan hoereren,

die slachtgaven brengen aan hun goden

en dan zou jij geroepen worden om van zijn slachtgave te eten;

16 en dan zou jij hun dochters nemen voor jouw zonen

en hun dochters hoereren achter hun goden aan;

en zij zullen jouw zonen achter hun goden aan laten hoereren. 

17Jij zult geen gegoten goden maken, jij.

(Tora, O/vH)

 

 

Maar ook hier ligt de focus geheel en al op het eigen volk: zij mogen geen verbond sluiten met de omringende volkeren want dan zouden zij zélf in de verleiding komen om afgoden te dienen. Zo zien we dat alle nadruk ligt op de eigen groep, ook in de kritiek op anderen. 

 

Kosmotheïsme

Het tweede aspect waarvan Assmann meent dat het in ‘Mozes’ wordt bekritiseerd wordt, is kosmotheïsme. We zagen al dat Assmann er, net als Miskotte trouwens, van doordrongen is dat niet het onderscheid monotheïsme versus polytheïsme het beslissend andere van het bijbelse geloof is, maar een onderscheid in kosmotheïsme versus revolutionaire loyaliteit. Kosmotheïsme wil zeggen: het geloof dat de wereld zelf, de kosmos, goddelijk van natuur is. Dat zij een manifestatie is van een goddelijke ziel, van goddelijke afkomst en dus zelf het vereren waard. Assmann beschouwt dit als een apart aspect, maar ik ben, met Miskotte, geneigd om de verbinding met idolatrie wel te leggen. Waarom wordt in de bijbel idolatrie als de hoofdzonde van alles beschouwt, in het persoonlijk leven zowel als in de maatschappij, in het samenleven? Omdat het ten diepste een uiting is van kosmotheïsme, van de overtuiging dat iets bestaands, de wereld zelf, onze verering waard is. De theoloog Miskotte heeft dit altijd, een beetje ongelukkig, ‘heidendom’ genoemd: de verering van het bestaande. Hij beschouwt dit ‘heidendom’ de natuurlijke religie van de mens, altijd en overal. Heidendom dus als onze eigen, natuurlijke neiging om het bestaande als goed of zelfs goddelijk te aanvaarden. ‘Het is wat het is’ is daarom m.i. niet een erg bijbelse uitdrukking. Of, erger: ‘het zal wel een bedoeling hebben’. Tegen die religie protesteert de bijbel, als een anti-religieus getuigenis, zoals Miskotte dat noemde.

In mijn onderzoek laat ik zien dat in Genesis 1 bijvoorbeeld precies tegen de vergoddelijking van de wereld wordt geprotesteerd. Anders dan in de verhalen van de omringende volkeren hebben de natuurverschijnselen geen goddelijke oorsprong. De God die optreedt heeft geen genesis, geen oorsprong. De hemelkoepel is niet gemaakt van Elohims lichaamsdelen, zoals in het Babylonische scheppingsepos Enuma Elish de hemel het halve, uitgerekte lichaam van de godin Tiamat is. Integendeel, de natuur wordt van haar goddelijkheid ontdaan. Door die vreemde stem die licht tevoorschijn roept, het water aan de kant duwt en van zijn mensen mede-heersers, ja koningen maakt. 

Is dit nu kritiek op anderen? Maakt Israel, maken de bijbelschrijvers hier ánderen uit voor kosomotheïsten en afgodendienaars? Of is Genesis 1 bedoelt om de lezer, de hoorder, Israel zelf, te herinneren aan de kritiek op kosmotheïsme, op het aanvaarden van de wereld zoals zij is omdat zij goddelijk zou zijn? Ik denk het laatste. Het is, zou Miskotte zeggen, kritiek op onze eigen religie. Ook Genesis 1 is in de eerste plaats religiekritiek op de eigen neiging om de wereld te vergoddelijken.

In deze tijden waarin het klimaatprobleem zo urgent is, hebben velen gewezen op het gevaar van het revolutionaire bijbelse verhaal: wie de natuur ontheiligt, van haar goddelijkheid ontdoet, loopt het risico de natuur te beschouwen als bruikbaar, exploiteerbaar. O.a. Karen Armstrong doet dappere pogingen om terug te keren naar de sacraliteit van de natuur. In haar laatste boek Sacred Nature haalt zij opnieuw alle wereldgodsdiensten aan om te laten zien dat elke religie wel een idee bevat over de heiligheid van de natuur of het Zijn. Behalve de Hebreeuwse bijbel, zo geeft ze toe. Armstrong kan dan ook niet zoveel met het jodendom. Ze probeert dat te compenseren met een alternatieve, ecologische lezing van het boek Job, maar het overtuigt niet. En logisch ook: de anti-religieuze revolutie van Israel gaat dwars tegen het idee van een Sacred Nature in. En ik geloof dat we erg moeten oppassen om onder het mom van klimaatactivisme niet weer te vervallen in een sacralisering van de natuur. Ditzelfde geldt overigens ook in het debat over dekolonisatie.

 

Eenheid van politiek en religie

Tenslotte noem ik nog een derde vorm van kritiek die Assmann waarneemt in de Tora. Hij noemt dat het theologiseren van de wet. De Tora protesteert volgens Assmann namelijk ook tegen de idee dat politieke macht of leiderschap iets goddelijks is. Wat doet Israel namelijk? Het legt de wet in handen van de godheid. De wet, de Tora, dat is iets van JHWH. Hij is de wetgever (en niet de koning, zoals in veel antieke samenlevingen). Dat is een revolutionaire daad. Want door de wet theologisch te maken, kan de koning of de leider bekritiseerd worden, op basis van de goddelijke wet. De koning valt niet langer samen met de wet, in een soort personele unie, maar kan langs de meetlat van de wet worden gelegd. 

Volgens Assmann wordt hiermee echte politiek geboren. We zagen al in Genesis 1 hoe de mens – en niet de koning! – gekroond wordt tot mede-heerser over de aarde, hoe hij op zijn benen wordt gezet om méé te doen. Dat wordt hier nog sterker aangezet in een heel specifieke vorm van idolatrie-kritiek: de leider mag niet verafgood worden. Omwille van de humaniteit!

En dat is nu precies wat de bijbel zo uniek maakt: het is één grote aanklacht tegen de koningen, die meestal niet doen wat goed is in de ogen van JHWH. Wat in het oude Egypte ondenkbaar was (kritiek op de Farao) heeft Israel in zijn eigen geschriften tot handelsmerk gemaakt: ongehoorde en uitgebreide kritiek op de koning en op een ieder die de Tora niet houdt. Dat is geen kritiek op anderen, daar is de aandacht helemaal niet op gericht, het is zélf-kritiek. 

Een mooi voorbeeld is het einde van de Tora. Zoals u weet mag Mozes aan het einde van de Tora het land niet in en moet hij sterven:

 

Deut 32:50 Sterf op de berg die jij opwaarts zult gaan,

voeg je bij je verwanten [volk]

zoals Aäron, je broeder, gestorven is op Hor, de berg,

en werd gevoegd bij zijn verwanten [volk].

51 Jullie zijn immers tegen mij in opstand gekomen

te midden van de kinderen van Israël

bij de wateren van Merivat-Kadeesj

in de woestijn van Zin.

(Tora, O/vH)

 

 

Waarom moet Mozes eigenlijk sterven? Er zijn bibliotheken over vol geschreven. Want de overtreding bij Meribat-Kadesj is onduidelijk. Nee, Mozes en Aaron houden zich niet helemaal precies aan de instructies. Maar heel duidelijk is het ook niet. Wiens staf hadden ze nu precies moeten gebruiken? Volgens de Psalmist van Psalm 106 heeft Mozes “onheus gesproken”. Had hij misschien niets moeten zeggen? Het blijft onduidelijk. Hij moet zich voegen bij zijn volk. Dat betekent in de bijbel inderdaad overlijden. Misschien ligt daarin wel de kern: dat hij uiteindelijk bij dat rebellerende zooitje ongeregeld hoort. Dat hij zich niet boven het volk moet verheffen of zich van hen kan distantiëren. Misschien is de letterlijke grens die aan Mozes gesteld wordt wel belangrijker dan de precieze reden. Voordat het land van belofte betreden wordt, wordt heel duidelijk gemaakt: het is niet Mozes die vereerd dient te worden. Ook hij, zelfs hij, hoort bij het volk en niet bij JHWH. Niemand heeft goddelijke status, geen enkele leider is god. Zo eindigt de Tora dus uitermate politiek-kritisch. Zelfkritisch, zou ik willen zeggen. Met een vraag aan de lezer over wie of wat hij vereert en goddelijke status toekent. 

Assmann heeft als Egyptoloog beter dan menig bijbelwetenschapper gezien dat de bijbel een unieke, kritische kracht bevat. We hebben wel de invalshoek van Miskotte nodig om te zien dat dat niet zozeer een kritiek op anderen betreft, maar een zelfkritiek. Misschien ligt in die zelfkritiek wel het échte unieke van de bijbel. Ik kan niet met de bijbel in de hand anderen te lijf gaan en hen kapittelen over hun religieuze heidendom, hun afgodenverering, als ik niet eerst en vooral in de spiegel gekeken heb. Als ik niet heb ingezien dat ik zelf de grootste idolatrist ben. 

Zelfkrtiek heeft momenteel geen goede naam. De populisten in Europa vertellen ons dat het nu maar eens uit moet zijn met zelfkritiek. Thierry Baudet noemt dat al heel lang ‘oikofobie’, de angst voor het eigen huis. En de AfD en andere Europese populisten zeggen het hem na: het is tijd om weer trots te zijn op onze cultuur. Zo weten de populisten hun eigen xenofobie als vaderlandsliefde te verpakken. Ook een zelfkritische blik op ons slavernijverleden, ons kolonialisme en het geweld dat wij joodse medeburgers aandeden in de 20ste eeuw (en lang daarvoor) wordt verstaan als zelfafschaffing en onnodige zelfkastijding. Het moet maar eens afgelopen zijn met die zelfkritiek en zelfhaat, zo zeggen zij. Tijd om weer trots te zijn op ons christelijke land, ons christelijke Europa, dat we het liefst van vreemde smetten vrij moeten houden. De populist heeft niet door dat precies dat christendom waarop hij doorgaans zo trots is, via het jodendom en de Hebreeuwse bijbel geworteld is in een ongehoorde zelfkritiek. Juist de joods-christelijke traditie heeft de zelfkritiek als basis. Ik geef toe: dat is vaak genoeg weggemoffeld en heel goed verstopt. Maar het kritische gehalte van de bijbel heeft ook de (zelf-)kritische houding geschapen die wetenschap en politiek grote diensten heeft bewezen. Laten we die zelfkritiek dus cultiveren, oefenen, in plaats van wegdoen en de machthebber, de natuur of beide heilig verklaren. Want voor die terugval zullen we uiteindelijk een zeer hoge prijs betalen.  

 

Mirjam Elbers

November 2024