Nieuwsarchief
Vervolgonderzoek aan de PThU over Rochus Zuurmond
Vanaf 1 september zet Marco Visser met een nieuwe aanstelling aan de PThU zijn onderzoek voort.
Het vervolgonderzoek gaat over het werk van Rochus Zuurmond, docent hermeneutiek en hoogleraar Bijbelse Theologie aan de UvA (1981-1996). De onderzoeksvraag is wat zijn manier van lezen en zijn visie op de Bijbel als geheel kunnen betekenen in het huidige vakgebied van de Bijbelse Theologie. Hier gaat Marco Visser de komende vier jaar mee bezig binnen een postdoc aanstelling van 0,2 fte.
Rochus Zuurmond (1930-2020) was predikant in Wijckel, later studentenpredikant in Delft. In 1981 werd hij de opvolger van Frans Breukelman als docent hermeneutiek aan de theologische faculteit van de UvA. Daar trad hij in 1991 aan als hoogleraar Bijbelse Theologie. Een uniek moment, omdat het de eerste keer in Nederland was dat een kerkelijk hoogleraar het vak Bijbelse Theologie als enige en specifieke leeropdracht kreeg. Hij kan zeker een representant van de ‘Amsterdamse School’ genoemd worden, maar had daarin ook zijn eigen inbreng, met name vanwege zijn breed erkende kennis van de Griekse klassieken, het vroege Jodendom en de kerkvaders. Internationale bekendheid verwierf hij door zijn werk aan de Ethiopische tekstversie van het Marcus- en het Mattheüsevangelie.
In 1995 schreef Zuurmond het overzichtsartikel ‘Bijbelse Theologie. Een stand van zaken.’ (in: Tan, A./Wetering, L. van de (red.), Zijn de dagen van God geteld? Godgeleerde bespiegelingen aan de rand van het millennium, Baarn 1995, 103-131). Hierin beschrijft hij in kort bestek wat het vak Bijbelse Theologie is en wat in die negentiger jaren de leidende benaderingen zijn. Daarbij brengt hij ook zijn eigen visie op het vak naar voren, waarin het concept van grondwoorden centraal staat, zoals dit eerder door F.H. Breukelman, op voorstel van K.H. Miskotte, ontwikkeld was.
Ruim 25 jaar later, is er veel veranderd. Het vak Bijbelse Theologie is nog verder gefragmentariseerd, dusdanig dat het zijn centrale rol in de Bijbelwetenschappen inmiddels verloren heeft. Ook ten opzichte van de systematische theologie is de betekenis van het vak veranderd. Er worden nog integrale bijbels-theologische werken gepubliceerd, maar dan eigenlijk altijd vanuit confessionele hoek, waarin het dogmatische belang de Bijbel als één geheel te lezen zeer groot is.
Zuurmond is degene onder de Amsterdamse theologen die de hermeneutische vooronderstellingen van de Amsterdamse manier van lezen het meest heeft doordacht. Hij was hiervoor als geen ander toegerust door zijn diepgaande kennis van de geschiedenis van de hermeneutiek, de materialistische exegese in de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw en van de postmoderne Franse filosofie. Wie wil verwoorden en verantwoorden wat de specifieke inbreng van de ‘Amsterdamse School’ is, moet bij hem te rade gaan.
Een belangrijk element in zijn hermeneutische reflectie is de verhouding van Bijbeltekst en historiciteit. Het is steeds weer opnieuw een vraag: wat is de rol en de betekenis van de historische gegevens die al dan niet in de Bijbeltekst te vinden zijn, of van de historische context van het ontstaan van de tekst? Welnu, Bijbelteksten blijken nauwelijks of geen aanknopingspunten te bieden voor historisch onderzoek; dit betekent echter niet dat deze niet heel concreet, en in die zin ‘in de tijd’, spreken, aldus Zuurmond
Kortom, zijn niet heel omvangrijke, maar uiterst scherpe, heldere en verhelderende werk verdient nader onderzoek, juist ook met het oog op de toekomstbestendigheid van exegese en Bijbelse theologie. Het is van belang vast te houden dat het hierbij niet alleen om een intern debat tussen vakgenoten gaat, maar om de actuele en prangende vraag: hoe moeten wij lezen? Wat is het alternatief, als de kerk op een dood spoor gekomen is; als een fundamentalistische manier van lezen enerzijds en een ongeïnteresseerd-vrijblijvende omgang met de Bijbeltekst anderzijds geen begaanbare weg bieden in deze tijd?